Op 7 maart 2007 deelt de inspecteur X mee dat hij is geïdentificeerd als rekeninghouder bij Van Lanschot. De inspecteur verzoekt X op 7 maart 2007, 15 maart 2007 en 18 juni 2007 om gegevens over deze bankrekening te verstrekken. Pas op 30 november 2007 verstrekt X de gevraagde informatie, nadat hij eerder ontkende rekeninghouder bij Van Lanschot te zijn geweest. Met dagtekening 10 december 2008 is de navorderingsaanslag ib/pvv 2001 met een vergrijpboete opgelegd. Het beroep van X tegen deze aanslag wordt gegrond verklaard. De inspecteur komt in hoger beroep. Hof ‘s-Hertogenbosch is van mening dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat zijn handelen in de periode van 7 maart 2007 tot en met 10 december 2008 noodzakelijk was voor het met inachtneming van normen van zorgvuldigheid voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslag. Het is aannemelijk dat geen vertraging is opgetreden van meer dan zes maanden en dat ook overigens geen onaanvaardbare vertraging is opgetreden. Volgens het hof heeft de inspecteur het in het arrest Passenheim genoemde evenredigheidsbeginsel in acht genomen. Wegens overschrijding van de redelijke termijn in (hoger) beroep vermindert het hof de vergrijpboete met 20 procent en wijst het hof het verzoek van X om vergoeding van immateriële schade toe. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16