X zorgt voor haar moeder en haar twee zoons. De moeder woont in bij X. X is van mening dat zij recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting. Volgens X is het namelijk onredelijk om haar niet als alleenstaande ouder aan te merken, nu haar moeder hulpbehoevend is en geen eigen inkomen heeft. Verder stelt X dat zij als enige inkomen geniet en derhalve recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X geen recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. X heeft volgens de rechtbank ook geen recht op de alleenstaande-ouderkorting. De rechtbank overweegt daarbij dat X en haar moeder, op grond van art. 5a AWR juncto art. 1.2 Wet IB 2001, moeten worden aangemerkt als partners. Uit het onderzoek dat de rechtbank vervolgens instelt naar de wetsgeschiedenis van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting, blijkt dat wel rekening is gehouden met eventuele onbedoelde gevolgen van het fiscale partnerbegrip voor de kinderopvangtoeslag, maar niet voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting, zodat de tekst van de wet moet prevaleren. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.15
Algemene wet inzake rijksbelastingen 5a
Wet inkomstenbelasting 2001 8.14a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 9 maart