X exploiteert een tuincentrum. In 2002 wordt hij onteigend, waarna de opstallen van het tuincentrum worden gesloopt. Medio 2003 wordt X failliet verklaard. X is het niet eens met de aan hem opgelegde IB-aanslag 2012. Hij stelt dat hij nog over verrekenbare verliezen beschikt. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de oude ondernemingsverliezen van X niet meer verrekenbaar zijn. Op grond van de Wet werken aan winst zijn deze verliezen namelijk niet meer onbeperkt voorwaarts verrekenbaar, maar slechts tot en met het kalenderjaar 2011. Volgens het hof is er ook geen sprake van strijd met art. 1 EP EVRM. De aanslag blijft in stand. X gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat er op wetgevingsniveau sprake is van strijd met art. 1 EP EVRM. Dit geldt volgens de A-G voor zover de wetswijzing tot gevolg heeft dat compensatie van verliezen die al waren vastgesteld op het moment waarop de wetswijzing werd aangekondigd, niet meer mogelijk is. De A-G merkt daarbij op dat X, op het moment dat zijn verlies bij beschikking wordt vastgesteld, een legitieme verwachting heeft dat het verlies kan worden verrekend met uit de desbetreffende onderneming te verkrijgen winst, en dat het recht een economische waarde vormt. Het doel van de wetswijziging (tariefverlaging mogelijk maken) is volgens de A-G geen valabel argument tegenover de extra last voor X. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.150
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 13 juli