Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat mevrouw X niet aannemelijk maakt dat ten tijde van het overlijden de aard en omvang van de werkzaamheden van G bv meer waren dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is.

Erflaatser, mevrouw E, overlijdt op 30 september 2011. Haar dochter, mevrouw X (belanghebbende), is de enig erfgenaam. Tot de nalatenschap behoren aandelen in G bv. Deze bv is eigenaar van zes verhuurde bedrijfspanden, die zijn onderverdeeld in 15 units. De panden zijn in 1987 aangeschaft voor € 153.552. Volgens een taxatie in mei 2011 is de onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat € 1.150.000. Voor de erfbelasting is in geschil of G bv een materiële onderneming drijft en of X terecht een beroep doet op de SW-bedrijfsopvolgingsfaciliteit.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat ten tijde van het overlijden de aard en omvang van de werkzaamheden van G bv meer waren dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. Het door X gestelde dagelijkse openen en sluiten van het terreinhek, alsmede het controleren op criminele activiteiten is wel meer dan gebruikelijk, maar ook dit is niet aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot het behaalde rendement wordt overwogen dat de waardestijging het gevolg is van autonome marktontwikkelingen. Uit het accepteren van de IB-aangifte van E over 2011 kan X ook niet het vertrouwen ontlenen dat G bv een materiële onderneming drijft. Het accepteren is namelijk niet gebaseerd op een bewuste standpuntbepaling. Het beroep van X is ongegrond.

Lees ook het thema De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35c

Successiewet 1956 35b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 24 augustus

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen