Het Oostenrijkse Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank AG verleent bankdiensten aan klanten in Oostenrijk en in andere lidstaten. Bijna een kwart van het balanstotaal van Hypothekenbank is afkomstig van banktransacties met klanten in andere lidstaten. In 2015 stelt de Oostenrijkse Belastingdienst de door Voralberg verschuldigde stabiliteitsheffing en de bijzondere bijdrage aan de stabiliteitsheffing vast. Volgens Voralberg is hierbij echter sprake van discriminatie. Voralberg wijst er hierbij op dat voor de heffingen rekening wordt gehouden met banktransacties die een in Oostenrijk gevestigde kredietinstelling zonder tussenpersoon, of via een bijkantoor in een andere lidstaat, verricht met onderdanen van andere lidstaten. Als de transacties echter worden verricht via dochterondernemingen die in een andere lidstaat zijn gevestigd, wordt met deze transacties geen rekening gehouden. De Oostenrijkse rechter stelt een prejudiciële vraag in deze zaak.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat er geen sprake is van discriminatie bij het vaststellen van de heffingsgrondslag van de Oostenrijkse stabiliteitsheffing. Bij het vaststellen van de heffingsgrondslag moeten Oostenrijkse banken rekening houden met de transacties met hun klanten in andere lidstaten. Als de transacties verlopen via in het buitenland gevestigde dochterondernemingen wordt daar geen rekening mee gehouden. Het Hof van Justitie EU merkt hierbij op dat de stabiliteitsheffing het gebruik van de vrijheid van dienstverrichting niet kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken, en dat Voralberg zich niet kan beroepen op schending van de bepalingen van het VWEU inzake de vrijheid van vestiging.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 65
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 23 november