De heer X (belanghebbende) ontvangt in juli 2011 loon van zijn werkgever. X maakt bezwaar tegen het feit dat hierop door de werkgever € 94.249,67 aan loonheffingen is ingehouden. De werkgever is onderdeel van een beursgenoteerd Frans concern. X is lid van het management en participeert via een stichting mee in het concern. In het kader hiervan is in 2009 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de inspecteur. Volgens de overeenkomst valt de participatie van X niet in box 3 en wordt voor de IB- en de loonsfeer de te belasten inkomsten gesteld op 50% van het uiteindelijke netto-voordeel. In 2011 wordt het concern overgenomen en wil de koper het zittende management niet overnemen. In het kader van de verkoop van zijn participatie krijgt X een vergoeding van € 209. 013. Volgens X is hierop een te hoog LB-tarief toegepast. In plaats van 52% had het tarief 26%, zijnde 50% van 52%, moeten zijn. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de totale vergoeding die X in verband met het beëindigen van zijn participatie ontvangt onder de vaststellingsovereenkomst valt. Het maakt dus niet uit dat de vergoeding is gesplitst in een "good leaver payout" van € 48.938 en een "bonus" van € 160.075. Dit ligt namelijk in lijn met de (bruto)vergoedingen die de andere managers kregen. Bovendien heeft X later in verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ook nog drie maanden salaris meegekregen en een afkoopsom op basis van de kantonrechtersformule, waarbij het salaris inclusief de gemiddelde bonus is meegenomen. Het beroep van X is gegrond. X heeft recht op teruggaaf van € 41.619,50 aan ingehouden loonheffing.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 19 juni