Aan belanghebbende, mevrouw X, is een navorderingsaanslag vermogensbelasting opgelegd in verband met een door X en haar zuster aangehouden bankrekening bij KB Lux. In deze aanslag is het totaalbedrag van de belastingen over 1991 tot en met 2000, alsmede de verhogingen, vergrijpboetes (hierna samen boetes) en heffingsrente begrepen. Dit is conform de door X ondertekende vaststellingsovereenkomst. Rechtbank Den Haag oordeelt dat geen sprake is van enig wilsgebrek bij de totstandkoming van deze overeenkomst en dat X aan de overeenkomst is gebonden. X stelt in hoger beroep primair dat de overeenkomst inmiddels door een schriftelijke verklaring buitengerechtelijk is ontbonden art. 6: 267 lid 1 BW. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X niet tot ontbinding van de overeenkomst was gerechtigd, aangezien de inspecteur niet in de nakoming van zijn verbintenissen daaruit tekort is geschoten. Met het sluiten van de overeenkomst is het geschil voorts definitief beëindigd. Er kan dus in het midden blijven of de inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld en of de boetes vanwege de redelijke termijn verminderd moeten worden. Desondanks staat het X wel vrij om in verband met het overschrijden van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding te claimen. Deze termijn is terecht verlengd in verband met aanhouding van de zaak in afwachting van de proefprocedure, alsmede de tijd dat X niet heeft geantwoord op het verzoek om gehoord te worden en vijf maanden heeft gedaan over de motivering van het beroepschrift. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16