X bv en Y bv vormen een f.e. voor de btw: FE X-Y (belanghebbende). Beide drijven een veehandelsbedrijf, X bv in Nederland en Y bv in Duitsland. X bv past de veehandelregeling toe. In de periode 2009-2010 levert Y bv vee aan X bv. FE X-Y voldoet de verschuldigde btw over de intracommunautaire verwerving. Vervolgens maakt FE X-Y bezwaar tegen de eigen aangifte. In geschil is of FE X-Y voor de intracommunautaire verwerving van vee recht heeft op btw-vrijstelling. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat FE X-Y geen recht heeft op btw-vrijstelling.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de veehandelregeling niet kan worden aangemerkt als ‘een vrijstelling in Nederland' in de zin van art. 17e Wet OB 1968. Ook kan de veehandelregeling niet worden aangemerkt als een vrijstelling in de zin van art. 140 EU-richtlijn 2006/112. Het hof overweegt hierbij dat FE X-Y, op eigen verzoek, anders dan bij een voorgeschreven vrijstelling, gebruik maakt van een forfaitaire goedkeuringsregeling. Het hof acht hierbij van belang dat geen verplichting geldt en dat niet iedere veehouder gebruik maakt van de regeling. Volgens het hof staat het karakter van een forfaitaire goedkeuringsregeling als de veehandelregeling er aan in de weg dat zij wordt beschouwd als een vrijstellingsregeling voor de btw. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 17e