De heer X is vennoot van een vof, die over het eerste kwartaal van 2016 een btw-teruggaaf krijgt van € 157.920. Deze is uitbetaald op de privérekening van X. In juni 2016 wordt digitaal een suppletie-aangifte over dat kwartaal ingediend van € 59.637. Deze suppletie is echter niet op aangifte betaald. De vervolgens opgelegde naheffing is ook niet betaald. In geschil is of X hiervoor terecht hoofdelijk aansprakelijk is gesteld. Zijn (enige) medevennoot heeft de aansprakelijkstelling inmiddels afgekocht voor € 10.500. Rechtbank Den Haag stelt de ontvanger in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat X zich vergeefs beroept op zijn uitschrijving met terugwerkende kracht tot 1 juni 2016 bij de KvK. Materieel is de btw-schuld namelijk ontstaan in de periode dat hij nog vennoot was. X slaagt niet in het bewijs dat niet aan hem is te wijten dat de btw niet is voldaan. Ondanks de wetenschap dat de teruggaaf te hoog was, is geen contact opgenomen met de Belastingdienst om te vragen hoe hij het kon terugbetalen en het is ook niet terugbetaald. Het staat de ontvanger vrij om met de medevennoot een minder bezwarende afkoopregeling af te spreken. De verwijtbaarheid lag met name bij X en hij heeft ook het meest van de teruggaaf geprofiteerd. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Invordering, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 8 mei