Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de rechtbank de redelijke termijn in de bezwaarfase ten onrechte met elf maanden heeft verlengd omdat partijen toen overleg met elkaar hadden De redelijke termijn is voor drie auto's in de beroepsfase ten onrechte verlengd met vijftien maanden omdat prejudiciële vragen aanhangig waren bij het Hof van Justitie EU over het belasten van de CO2-uitstoot.
X doet in december 2010 en januari 2011 BPM-aangifte voor vier gebruikte personenauto's met schade. De inspecteur legt vervolgens vier naheffingsaanslagen op. In geschil zijn de voldoeningen op aangifte en de aanslagen. Rechtbank Gelderland vernietigt één aanslag en vermindert de andere drie. Als schadevergoeding krijgt X over de teruggaven Irimie-rente toegekend. X krijgt wegens overschrijding van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding van € 5500 voor vier zaken (per auto één zaak; voldoening op aangifte en naheffing). X krijgt een proceskostenvergoeding van € 2690, zijnde € 710 voor de bezwaarfase en € 1980 voor de beroepsfase. X stelt in hoger beroep recht te hebben op hogere vergoedingen ter zake van rente, immateriële schade en proceskosten. Na de zitting is niet meer in geschil dat de drie nog resterende aanslagen wegens schending van het EU-verdedigingsbeginsel moeten worden vernietigd, zodat het beroep van X gegrond is.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de rechtbank de redelijke termijn in de bezwaarfase ten onrechte met elf maanden heeft verlengd omdat partijen toen overleg met elkaar hadden (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 6 januari 2015, nr. 13/01180, V-N 2015/36.20). De redelijke termijn is voor drie auto's in de beroepsfase ten onrechte verlengd met vijftien maanden omdat prejudiciële vragen aanhangig waren bij het Hof van Justitie EU over het belasten van de CO2-uitstoot. De vierde auto heeft een datum van eerste toelating van vóór 1 februari 2008, zodat de verlenging met vijftien maanden in zoverre wel terecht is. Er is een bijzondere reden om de redelijke termijn in bezwaar en beroep met zes maanden te verlengen vanwege de verknochtheid met de vele duizenden andere bezwaren die door de gemachtigde bij de Belastingdienst ingesteld. X krijgt een immateriële schadevergoeding van in totaal € 11.000. Aangezien de rechtbank een hogere rentevergoeding heeft toegekend dan voortvloeit uit hoofdstuk VA van de AWR - en de inspecteur geen hoger beroep heeft ingesteld - moet hij hier toch uitvoering aan geven. In hoger beroep is de redelijke termijn met drie maanden overschreden, maar er is een bijzondere reden om de redelijke termijn met zes maanden te verlengen. De zaken zijn namelijk verknocht met de vele honderden andere zaken die door de gemachtigde zijn aangebracht bij het hof. Hierdoor is een langere behandelingsduur gerechtvaardigd. De Staat is rente verschuldigd over de immateriële schadevergoeding zoals die uiteindelijk in rechte onherroepelijk komt vast te staan, zijnde de wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank tot aan de dag van de algehele voldoening. X krijgt een proceskostenvergoeding voor het hoger beroep van € 1200 (vier zaken). De gemachtigde verleent namelijk in duizenden soortgelijke zaken rechtsbijstand. Het toepassen van de normaal geldende forfaitaire bedragen leidt anders tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 31 augustus