De voorzieningenrechter van Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heer X en mevrouw Y vergeefs stellen dat er meer stukken zijn die de inspecteur niet wil overleggen. Door X en Y is onvoldoende concreet aangegeven om welke andere stukken het zou gaan.
Jegens de heer X en mevrouw Y zijn informatiebeschikkingen genomen wegens het niet voldoen aan hun inlichtingenplicht. In de bezwaarfase stellen X en Y dat de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage moet verstrekken en dat geen uitspraken op bezwaar mogen worden gedaan zolang geen volwaardige inzage heeft plaatsgevonden. X en Y hebben zich daartoe tot de voorzieningenrechter gewend. Volgens de inspecteur heeft de geheimhoudingskamer hier inmiddels al een beslissing over genomen. X en Y beroepen zich echter op een nadien gewezen arrest (zie HR 4 mei 2018, nr. 16/04237, V-N 2018/26.6), waarin het begrip ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ zou zijn opgerekt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het in het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2018, nr. 16/04237 niet gaat over de vraag of bepaalde stukken geheim mogen blijven. Met betrekking tot de stelling van X en Y dat er meer stukken zijn die de inspecteur niet wil overleggen, wordt overwogen dat door X en Y onvoldoende concreet is aangegeven om welke andere stukken het zou gaan. Op voorhand wordt daarom aangenomen dat de inspecteur - met uitzondering van de volgens de geheimhoudingskamer terecht geheim te houden stukken - alle stukken ter kennisneming heeft voorgelegd. De vraag of er meer stukken zijn, moet uiteindelijk definitief worden beantwoord in de hoofdzaak. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:29
Algemene wet bestuursrecht 8:81
Algemene wet inzake rijksbelastingen 47
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 19 april