Mevrouw X heeft een cassatieprocedure lopen (nr. 18/02980). Bij brief van 20 februari 2019 is aan haar meegedeeld dat op 8 maart 2019 arrest zal worden gewezen door de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, J. Wortel en P.A.G.M Cools. Op 28 februari 2019 verzoekt X tot wraking van Cools. Hoewel het wrakingsverzoek dus tijdig is ingediend, is aanvankelijk toch op 8 maart 2019 arrest gewezen. Bij arrest van 29 maart 2019 is het eerdere arrest daarom door dezelfde raadsheren vervallen verklaard. X dient vervolgens een tweede wrakingsverzoek in dat betrekking heeft op alle raadsheren en de waarnemend griffier. Volgens X heeft Cools ooit als vertegenwoordiger van het Ministerie van Financiën met de gemachtigde van X als belastingadviseur een mediationtraject doorlopen, dat is uitgemond in een problematische vaststellingsovereenkomst.
De Hoge Raad oordeelt dat de enkele omstandigheid dat Cools gedurende zijn vroegere werkzaamheden voor het Ministerie van Financiën betrokken is geweest bij een vaststellingsovereenkomst en het gestelde niet-nakomen van die overeenkomst door de Belastingdienst, geen zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid oplevert. Er is ook niet gebleken dat Cools aan de gemachtigde van X in het verleden nadrukkelijk heeft toegezegd als raadsheer geen zaken te zullen behandelen waarbij de gemachtigde is betrokken. Een verzoek tot wraking kan voorts geen betrekking hebben op leden van het parket bij de Hoge Raad, noch op medewerkers van de Hoge Raad zoals de waarnemend griffier. De wrakingsverzoeken worden ook voor het overige afgewezen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:15