Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat het vergoeden van griffierecht voortvloeit uit art. 8:74 Awb. Deze nationale regeling heeft een exclusief en limitatief karakter, zodat geen rente vergoed hoeft te worden.

De heer X doet in 2011 BPM-aangifte voor een Audi A6 Avant 3.2 FSI Quattro Business en heeft hiertoe € 5.689 betaald. Na bezwaar is de BPM verminderd tot € 4.978. Er is € 4 rente vergoed, alsmede bezwaarkosten van € 54,50. Rechtbank Gelderland verlaagt de verschuldigde BPM tot € 4.689. De inspecteur moet over de teruggaaf rente vergoeden, X krijgt een immateriële schadevergoeding van € 1.000, een proceskostenvergoeding van € 195,85, alsmede een vergoeding voor het griffierecht van € 156. X gaat in hoger beroep en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden vergelijkbare BPM-zaken. In geschil is de hoogte van de verschuldigde BPM, of de rechtbank een passende rentevergoeding heeft toegekend, of de vergoeding voor immateriële schade te laag is en of de proceskostenvergoeding terecht is gematigd. Op de zitting komen partijen overeen dat een korting van 5% op de gehanteerde handelsinkoopwaarde moet worden toegepast, aangezien het een marge-auto is.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het vergoeden van griffierecht voortvloeit uit art. 8:74 Awb. Deze nationale regeling heeft een exclusief en limitatief karakter, zodat geen rente vergoed hoeft te worden (zie HR 24 september 2010, nr. 09/03257, V-N 2010/50.8). Het is niet van belang of het standpunt van de inspecteur in strijd is met het EU-recht (vgl. HR 19 december 2014, nr. 13/05786, V-N 2015/2.8, r.o 2.4). De rechtbank heeft uitspraak gedaan na 31 december 2014 en heeft een hogere rentevergoeding toegekend dan waarop X recht heeft. Aangezien door de inspecteur echter geen hoger beroep is ingesteld, wordt de beslissing in zoverre in stand gelaten. Voor de aanvullende BPM-teruggaaf van € 234 vanwege dit hoger beroep moet echter wel art. 28c Inv. wet 1990 worden toegepast. Mede vanwege de massaliteit van de procedures is de redelijke termijn in bezwaar en beroep met slechts drie maanden overschreden. Voor alle verknochte BPM-zaken had dus slechts één immateriële schadevergoeding van € 500 toegekend te worden. Zowel de Staat als de inspecteur hebben echter geen hoger beroep aangetekend, zodat de uitspraak van de rechtbank ook in zoverre in stand blijft. X heeft vanaf vier weken na de openbaarmaking van de onderhavige uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening recht op wettelijke rente over de totale immateriële schadevergoeding van € 1.000. De proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, de beroeps- en hogerberoepsfase wordt gematigd tot € 495,85 (zie HR 9 oktober 2015, nr. 14/04108, V-N 2015/52.21.6). Het beroep van X is deels gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Invorderingswet 1990 28c

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 8:74

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Invordering

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 16 april

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen