Man en vrouw kopen in 2017 samen een woning, waarvan hij de koopsom van € 383.769,50 betaalt. Later kopen ze er een stuk grond bij dat ernaast ligt. De koopsom van € 31.627,50 heeft de vrouw betaald. De woning is daarna verbouwd, waarvoor ze geld van een bank lenen. De vrouw heeft hiervan € 65.003,61 afgelost. Partijen trouwen in 2018 in gemeenschap van goederen. Het huwelijk is in januari 2023 door echtscheiding ontbonden. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de man jegens de vrouw een vergoedingsrecht van € 191.826,70 en heeft de vrouw een vordering op de man van € 32.501,81. Zowel de vordering van de vrouw op de man, als de schuld van de man aan de vrouw valt niet in de latere gemeenschap. Dit volgt uit de aanvullende werking van de redelijkheid en de billijkheid. Zowel de vrouw als de man gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat als een goed de echtgenoten reeds vóór het huwelijk gezamenlijk toebehoorde en de ene echtgenoot eveneens reeds vóór het huwelijk een vordering op de andere heeft verkregen in verband met een vermogensverschuiving bij de verkrijging van dat goed of de aflossing van een in verband met dat goed aangegane schuld, dan valt de met die vordering corresponderende schuld niet in de huwelijksgemeenschap. Het oordeel van het hof dat de schuld van de vrouw aan de man niet in de gemeenschap is gevallen, is dus juist. Het hof is echter ten onrechte niet ingegaan op haar stelling dat zij een vergoedingsrecht op de man heeft vanwege de aankoop van de tuin. Door de aflossing van de schuld had de vrouw een vordering op de man. De daarmee corresponderende schuld valt niet in de gemeenschap. Het hof is ten aanzien van de schuld van de man, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen. Nu dit oordeel juist is, kan de daartegen gerichte klacht niet slagen. De zaak wordt verwezen naar Hof 's-Hertogenbosch.
Wetsartikelen: