Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat de heer X de bankrekeningen bewust heeft geopend in een land met een bankgeheim om de inkomsten en het vermogen buiten het zicht van de fiscus te houden.

De heer X (belanghebbende) en zijn echtgenote beschikken in 1994 over in ieder geval negen bankrekeningen bij KB Lux met een saldo van f 105.287 (€ 47.777). In geschil zijn diverse navorderingsaanslagen, alsmede de verhogingen en vergrijpboetes (hierna samen: de boetes) van 100%. De Hoge Raad (13 juli 2012, nr. 11/01223, V-N 2012/40. 19.19) oordeelt dat na verwijzing aan de orde moet komen of het aan opzet van X is te wijten dat aanvankelijk te belasting is geheven. Bovendien is het vraag of de boetes tot op het juiste bedrag zijn kwijtgescholden. Volgt verwijzing. De correctie van de rendementsgrondslag inzake de IB-aanslag over 2001 wordt later conform het standpunt van partijen alsnog verminderd met 1/3. Hof Amsterdam oordeelt dat X de rekeningen bewust heeft geopend in een land met een bankgeheim om de inkomsten en het vermogen buiten het zicht van de fiscus te houden. Aangezien X een actieve belegger is, wordt aangenomen dat X meer rekeningen bij KB Lux had en dat deze activiteiten niet beperkt waren tot 1994, maar tevens in de drie daaraan voorafgaande en de drie daarop volgende jaren. Het is dus aan zijn opzet te wijten dat over de betreffende jaren – met uitzondering van 1990 - aanvankelijk te weinig inkomstenbelasting is geheven. Voor wat betreft de VB-boetes is niet komen vast te staan dat in de betreffende jaren te weinig vermogensbelasting is geheven. De resterende boetes zijn in beginsel een passende en geboden sanctie voor de begane vergrijpen. Een vermindering van 20% is echter gerechtvaardigd, omdat de schatting tot stand is gekomen aan de hand van gegevens van derden en dat bij de schatting een grote onzekerheidsmarge in aanmerking is genomen. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn worden de boetes verder worden gematigd met 20%, zodat uiteindelijk 64% resteert. X heeft voor het eerst in de cassatieprocedure een verzoek ingediend tot vergoeding van de immateriële schade geleden als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat de verwijzingsopdracht daartoe geen ruimte biedt. Het beroep van X is deels gegrond. Op 14 februari 2013 is aldus uitspraak gedaan. Daarna is duidelijk geworden dat de uitspraak ten onrechte geen beslissing bevat over de IB-boetes voor 1998, 1999 en 2000. Gelet op deze kenbare fout is dit door middel van de onderhavige hersteluitspraak hersteld.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 15 april

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen