Rechtbank Den Haag vernietigt de vergrijpboetes die aan een vader zijn opgelegd omdat hij de lening aan zijn zoon niet correct in box 3 heeft aangegeven. Er is geen sprake van (voorwaardelijke) opzet.
Belanghebbende, X, neemt een vordering op zijn zoon ten onrechte niet (geheel) op in zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2015. Bij het opleggen van de aanslagen wordt het box-3-inkomen conform de ingediende aangiften vastgesteld. De inspecteur stelt de zoon vragen over de in diens aangiften IB/PVV opgenomen rentekosten. Uit zijn antwoord blijkt dat de aangegeven rentekosten zien op de vordering van X. Naar aanleiding van die informatie stelt de inspecteur X vragen over de vordering op zijn zoon. X antwoordt dat hij de vordering niet goed in zijn aangiften heeft opgenomen. De inspecteur legt X vervolgens de in geschil zijnde navorderingsaanslagen op met vergrijpboetes van 150%.
Volgens Rechtbank Den Haag vormt het bestaan van de vordering een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De inspecteur is niet gehouden dossiers van andere belastingplichtigen (i.c. de zoon) te raadplegen. De navorderingsaanslagen zijn terecht opgelegd. De vergrijpboetes worden echter vernietigd. De inspecteur maakt namelijk niet aannemelijk dat sprake is (voorwaardelijke) opzet. Daarbij overweegt de rechtbank dat tenminste een deel van de vordering wél is aangegeven. De beroepen van X zijn gegrond.
Lees ook het thema Verzuim- en vergrijpboetes: Een kwestie van verschil
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16