De Hoge Raad oordeelt dat de verhuur van een deel van de woning aan de bv van één van de echtgenoten kan leiden tot btw-ondernemerschap.  

Belanghebbende, X, is een maatschap van A en B die in gemeenschap van goederen met elkaar zijn getrouwd. In 2006 koopt X een stuk grond waarop zij een woning laat bouwen, die na de oplevering in 2006 wordt bewoond door A en B. Een gedeelte van de woning, een kantoorruimte alsmede een garage, wordt door X verhuurd aan de bv waarvan A directeur en enig aandeelhouder is. In deze ruimte verricht A werkzaamheden voor de bv en stalt hij de bedrijfspersonenauto. De inspecteur stelt dat de verhuur van het kantoor en de garage geen economische activiteit is en heft de ter zake van de bouw van de woning aan X teruggegeven btw na. De Hoge Raad oordeelt dat de verhuur van een deel van de woning aan de bv van één van de echtgenoten kan leiden tot btw-ondernemerschap. In dit geval dient X aannemelijk te maken dat de ruimten duurzaam ter beschikking zijn gesteld aan de bv, om te worden gebruikt als kantoorruimte voor haar directeur respectievelijk als parkeerruimte voor de bedrijfsauto, en ook daadwerkelijk hiervoor worden gebruikt, en verder aannemelijk is dat X in ruil daarvoor van de bv een vergoeding ontvangt. Slaagt zij hierin, dan is de conclusie dat de ruimten worden gebruikt om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. In dat geval moet de dienstverlening door X worden aangemerkt als een economische activiteit, zo blijkt uit jurisprudentie van het Hof van Justitie. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch.  

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 oktober

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen