Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat alle inkomsten die X uit de verhuur van het bos ontvangt in verband met de exploitatie van de natuurbegraafplaats, onder de bosbouwvrijstelling vallen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X verkoopt in 1999 zijn NSW-landgoed van 151 hectare, waaronder 116 hectare bos aan A BV. De aandelen in A BV worden gehouden door een stichting die certificaten van deze aandelen heeft uitgegeven aan onder meer X en zijn echtgenote. A BV is fiscaal transparant. In 2012 wordt B opgericht die een natuurbegraafplaats gaat exploiteren. Van de 100 aandelen in B zijn er 90 van A BV en 10 van X en zijn echtgenote. A BV verhuurt van het NSW-landgoed 30 hectare bos aan B voor de natuurbegraafplaats. In zijn aangifte IB 2014 claimt X de bosbouwvrijstelling voor de door A BV van B ontvangen huur en grafrechten van ruim € 1,2 mln.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2023/19.1.1) oordeelt dat de bosbouwvrijstelling van toepassing is. Bij een bosbedrijf in de zin van de Wet IB 2001 moet het intact houden van het opgaand hout op de voorgrond staan. Daarvan is sprake als de plaats die het bos als bedrijfsmiddel inneemt in het ondernemingsvermogen van de betreffende ondernemer, meebrengt dat het bos intact wordt gelaten. Niet van belang is aan welk bedrijfsproces van de onderneming het bos dienstbaar is. X maakt aannemelijk dat op de verhuurde bospercelen het intact houden van het opgaand hout op de voorgrond staat. Het opgaande hout wordt niet aangetast, ondanks dat in het bos een natuurbegraafplaats wordt geëxploiteerd. Alle inkomsten die X uit de exploitatie van de bospercelen geniet, vallen dan onder de bosbouwvrijstelling. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.11