Hof Den Haag oordeelt dat de verhuurderheffing niet in strijd is met art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. Er is namelijk geen sprake van een ongeoorloofde ongelijke behandeling.

X bv is eigenaresse en verhuurder van 98 huurwoningen in de zin van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II. Over 2014 is X bv € 26.832 aan verhuurderheffing verschuldigd. In geschil is of de in de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (Wmw) opgenomen heffingsgrondslag onverbindend is. Volgens X bv leidt het hanteren van de WOZ-waarde als heffingsgrondslag namelijk tot willekeurige heffing, aangezien de WOZ-waarde geen rekening houdt met de verhuurde staat en het daadwerkelijke huurrendement. Verder is er volgens X bv sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Hof Den Haag oordeelt dat de verhuurderheffing niet in strijd is met art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. Volgens het hof is er namelijk geen sprake van een ongeoorloofde ongelijke behandeling. De keuzes van de wetgever om de heffing te beperken tot het gereguleerde segment zijn niet evident van redelijke grond ontbloot. Het hof wijst er hierbij nog op dat er voor de toepassing van de verhuurderheffing geen sprake is van ongelijke gevallen, aangezien zowel commerciële verhuurders als woningcorporaties in de gereguleerde sector kwalificeren als verhuurders van woningen waarop de verhuurderheffing betrekking heeft.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14

Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Verhuurderheffing

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 19 oktober

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen