Het impliciete bezwaar van X tegen een restschuld is niet-ontvankelijk nu hij feitelijk bezwaar maakt tegen een mededeling inzake omzetting van die schuld.

In 2019 is aan X meegedeeld dat de aan hem toegekende prestatiebeurs is omgezet in een gift. Voor de hoogte van de restschuld wordt verwezen naar het internet. X gaat hiertegen in bezwaar omdat hij geen lening zou hebben aangevraagd. Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat het is gericht tegen een lening en in de omzetting geen besluit is genomen over een lening. X stelt dat dit wél het geval is. In geschil is dus of er sprake is van een besluit in de zin van de Awb.

De rechtbank overweegt dat het bezwaar zich richt op het bestaan van de restschuld. De enkele verwijzing naar de restschuld bij de omzetting, betekent niet dat de omzetting een besluit over de restschuld in de zin van art. 1:3 Awb behelst. De restschuld vloeit voort uit eerder genomen besluiten. Dat X geen bezwaar heeft gemaakt tegen die eerdere besluiten komt voor zijn rekening, en kan er niet toe leiden dat het bestaan van de restschuld in een bezwaar tegen de omzetting aan de orde kan worden gesteld. Het beroep is ongegrond.

Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 1:3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 27 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen