De Hoge Raad oordeelt dat aftrek van de verkoopkosten voor een ontvoegende dochter niet mogelijk is.

 

Belanghebbende, X bv, vormt samen met haar dochtermaatschappij (A bv) een fiscale eenheid voor de Wet VPB. Eind 2008 verkoopt X bv de aandelen A bv. X bv brengt de verkoopkosten in aftrek. De inspecteur staat aftrek van de verkoopkosten niet toe. Rechtbank Breda stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens de rechtbank is bij de totstandkoming van de aftrekbeperking van verkoopkosten opgemerkt dat het begrip verkoopkosten analoog aan het begrip aankoopkosten moet worden opgevat en dat aankoop- en verkoopkosten van een deelneming zo veel mogelijk gelijk moeten worden behandeld.

De Hoge Raad oordeelt dat aftrek van de verkoopkosten voor een ontvoegende dochter niet mogelijk is. De Hoge Raad wijst hierbij op de tekst van art. 14 lid 1 Besluit fiscale eenheid 2003. Op grond van deze bepaling wordt er vanuit gegaan dat de vervreemding plaatsvindt na de ontvoeging van de dochtermaatschappij. Verder stelt de Hoge Raad vast dat A bv een deelneming in de zin van de Wet VPB voor X bv was, zodat de verkoopkosten niet voor aftrek in aanmerking komen. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 14 januari

11

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen