Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de werkelijk betaalde vergoeding als maatstaf dient voor de heffing van BTW bij de verkoop van een auto door X bv aan haar directeur-grootaandeelhouder.

X bv koopt in 2015 een auto en vraagt de aanschaf-BTW terug. De directeur-grootaandeelhouder van X bv gebruikt de auto zakelijk en privé. Eind 2020 verkoopt X bv de auto aan de dga voor € 2.066 excl. BTW. Dit is minder dan 10% van de waarde vastgesteld middels een taxatie door een officiële dealer (€ 24.484 excl. BTW). X maakt bezwaar tegen de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020 en stelt dat BTW dient te worden afgedragen over de werkelijke verkoopprijs. De inspecteur is van mening dat door de aandeelhoudersrelatie het rechtstreekse verband ontbreekt waardoor geen sprake is van een prestatie onder bezwarende titel en behandelt de verkoop als fictieve levering. X gaat in beroep.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat sprake is van een rechtstreeks verband tussen de vergoeding en de tegenprestatie. Dat in dit geval sprake is van een lagere prijs dan de normale marktprijs doet hier niet aan af. Ook niet doordat de lage vergoeding voortkomt uit de aandeelhoudersrelatie. Er is geen sprake van misbruik van recht en het verkapt dividend kan niet tot de maatstaf van heffing worden gerekend. Het beroep is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 11 januari

461

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen