De Hoge Raad oordeelt dat de verkrijgingsprijs niet wordt vermeerderd op grond van art. 16 lid 3 van het Uitv. Besl. IB als die aandelen een aanmerkelijk belang vormden en de houder van dat aanmerkelijk belang ter zake daarvan buitenlands belastingplichtig was in de periode voordat hij in Nederland kwam wonen.

X houdt sinds 1995 100% van alle aandelen in een naar Nederlands recht opgerichte en alhier gevestigde BV. De historische verkrijgingsprijs van deze aandelen is € 18.151. In 2001 emigreert X naar het Verenigd Koninkrijk. De conserverende aanslag op basis van de waarde in het economische verkeer (€ 2.476.010) is medio 2014 bij beschikking kwijtgescholden. In 2003 verhuist X naar België. In 2004 wordt de werkelijke leiding van de BV van Nederland verplaatst naar Curaçao. Begin 2017 keren X en de werkelijke leiding van de BV terug naar Nederland. België heft geen belasting over de waardeaangroei van de aandelen. In geschil is of de inspecteur bij het vaststellen van de nieuwe verkrijgingsprijs ten onrechte geen rekening houdt met de waardeaangroei (step-up) vanaf het moment van verplaatsing van de werkelijke leiding van de BV naar Curaçao (in 2004) tot tien jaar na deze verplaatsing (in 2014). Niet in geschil is dat (i) geen recht bestaat op een step-up vóór de verplaatsing in 2004 en (ii) wel recht bestaat op een step-up vanaf tien jaar na deze verplaatsing. Volgens Rechtbank Noord-Holland is de verkrijgingsprijs terecht vastgesteld op € 139.141, zijnde het verschil tussen de waarde in het economische verkeer op 31 december 2014 (€ 3.028.836) en de waarde op 31 december 2016 (€ 3.149.826) en vermeerderd met de historische kostprijs (€ 18.151). X gaat in sprongcassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de verkrijgingsprijs niet wordt vermeerderd op grond van art. 16 lid 3 Uitvoeringsbesluit IB 2001 als die aandelen een aanmerkelijk belang vormden en de houder van dat aanmerkelijk belang ter zake daarvan buitenlands belastingplichtig was in de periode voordat hij in Nederland kwam wonen. Of de houder van een aanmerkelijk belang ter zake daarvan buitenlands belastingplichtig was in de periode voordat hij in Nederland komt wonen, moet worden beoordeeld naar de wettelijke regels betreffende de buitenlandse belastingplicht die golden in die periode. Het beroep van X is ongegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X wel een immateriële schade van € 1000, een proceskostenvergoeding van € 219 en een griffierechtvergoeding van € 134.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 16

Wet inkomstenbelasting 2001 7.5

Wet inkomstenbelasting 2001 4.25

Wet inkomstenbelasting 2001 4.36

Rubriek: Internationaal belastingrecht, Inkomstenbelasting

Editie: 23 september

Informatiesoort: VN Vandaag

Instantie: Hoge Raad

433

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen