X legt zich sinds 1 januari 2012 toe op de productie van tv-programma’s en films. Hij behaalt daarmee vanaf de start tot en met 2018 alleen negatieve resultaten. X brengt het verlies elk jaar in zijn aangifte IB/PVV in aftrek. De aangiften over de jaren 2012 en 2013 zijn door de inspecteur gevolgd. X heeft in het jaar 2014 een volledige dienstbetrekking naast zijn ondernemingsactiviteiten. De inspecteur weigert dat jaar het verlies uit onderneming in aftrek toe te laten omdat niet sprake is van een bron van inkomen.
Hof Den Haag beslist, net als de rechtbank, dat een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt. X maakt niet aannemelijk dat sprake is van de (objectieve) verwachting dat met de door hem verrichte activiteiten in de toekomst redelijkerwijs voordeel kan worden behaald. De door X ingebrachte stukken waaruit moet blijken dat hij een 'voet aan de grond' heeft in de markt waarin hij opereert, zijn onvoldoende om een objectieve voordeelsverwachting aannemelijk te maken. De activiteiten vormen geen bron van inkomen en het negatieve resultaat daaruit kan niet in aftrek komen. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 18 november