Rechtbank Haarlem oordeelt dat belanghebbende niet is aan te merken als een houdstermaatschappij in de zin van art. 20 vierde lid Wet Vpb.

Op 28 maart 2007 wordt belanghebbende (X U.A.) opgericht. Vanaf haar oprichting vormt ze een fiscale eenheid met haar dochter A bv. Op 3 augustus 2007 verwerft belanghebbende een belang van 100% in deelnemingen die zijn gevestigd in Brazilië, Panama en de USA. In 2007 leidt belanghebbende een verlies van ruim € 19,3 mln. De inspecteur merkt het verlies van belanghebbende aan als een houdsterverlies. Rechtbank Haarlem oordeelt dat belanghebbende niet is aan te merken als een houdstermaatschappij in de zin van art. 20 vierde lid Wet Vpb. De rechtbank verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis waarin is opgenomen dat er sprake is van een houdstermaatschappij als gedurende tenminste 90% van het jaar uitsluitend of nagenoeg uitsluitend deelnemingen worden gehouden of verbonden lichamen worden gefinancierd. De rechtbank overweegt hierbij dat het houden van de aandelen in A bv niet als een houdsteractiviteit moet worden aangemerkt voor de toepassing van de verliesverrekeningsbeperking, omdat A bv vanaf de datum van oprichting in een f.e. met belanghebbende is gevoegd. Aangezien belanghebbende in 2007 minder dan 90% als houdstermaatschappij heeft gefungeerd, heeft de inspecteur het verlies ten onrechte als houdsterverlies aangemerkt. De rechtbank vernietigt de beschikking vaststelling kwalificatie verlies 2007 als houdsterverlies.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Haarlem

1

Gerelateerde artikelen