Belanghebbende (X) werkt in dienstbetrekking bij A bv. In 1996 verwerft belanghebbende – via zijn holding – 68 aandelen (een belang van 7,3%) in A bv. De holding verkoopt deze aandelen begin 2001. Op dezelfde dag koopt belanghebbende 46 aandelen (een belang van 4,94%) A bv voor € 161.460. Belanghebbende beëindigt begin 2003 zijn dienstbetrekking met A bv. In verband hiermee moet hij de aandelen verkopen. Het verlies dat hij daarbij lijdt, moet volgens belanghebbende worden aangemerkt als negatief resultaat uit overige werkzaamheden.
Hof Amsterdam oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aandelenbezit in A bv, en de in verband daarmee verrichte werkzaamheden, meer inhouden dan normaal vermogensbeheer. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende niet een zodanig invloedrijke positie in de vennootschap inneemt dat sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer. Volgens het hof nemen de aandelen A bv in het vermogen van belanghebbende geen andere plaats in dan die van een belegging. Verder wijst het hof er nog op dat belanghebbende de aandelen in 2001 en 2002 tot zijn box III-vermogen heeft gerekend. Het hof laat de aanslag in stand.