Rechtbank Den Haag oordeelt dat de heer X in 2013 objectief bezien redelijkerwijs niet mocht verwachten dat met zijn participaties van € 20.000 in het filmfonds een voordeel zou worden behaald. De participaties zijn dus geen bron van inkomen.

De heer X neemt vanaf 2013 voor € 20.000 deel in een filmfonds dat twee films beoogt te produceren en te exploiteren. De totale kosten hiervan zijn in de prospectus begroot op € 5.904.484. Volgens de inspecteur zijn de participaties in het filmfonds voor X geen bron van inkomen, zodat het in zijn IB-aangifte over 2013 geclaimde verlies van € 17.200 niet in aftrek wordt toegestaan.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X in 2013 objectief bezien redelijkerwijs niet mocht verwachten dat met de participaties een voordeel zou worden behaald. Bij minder dan éénderde van de (35) andere vergelijkbare Nederlandse films is namelijk een opbrengst van € 5.000.000 of meer behaald. De in de prospectus opgenomen lijst van 35 films bevat bovendien geen enkele film die door dezelfde maatschappij is geproduceerd en in het bovenste segment (met een opbrengst van minstens € 5.000.000) zit. X beroept zich vergeefs op het gelijkheidsbeginsel (meerderheidsregel) door te stellen dat bij 71 andere participanten de aftrek wel is geaccepteerd en dat bij slechts 28 andere participanten correcties zijn aangekondigd. X heeft deze stelling namelijk niet met enig bewijs onderbouwd. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 23 augustus

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen