Belanghebbende, X, is in de jaren 2007 en 2008 in dienstbetrekking werkzaam bij C bv (hierna: de werkgever). In de periode van april 2007 tot en met augustus 2008 is het nettoloon voor een totaalbedrag van € 38.000 niet aan X uitbetaald. De werkgever heeft loonheffing ingehouden op het brutoloon en afgedragen. X heeft het brutoloon aangegeven in de aangiften ib/pvv. De loonvordering, ad € 38.000 is op 1 augustus 2008 omgezet in een vordering uit geldlening. X heeft de geldlening verstrekt om een faillissement van de werkgever te voorkomen en om zo haar baan te kunnen behouden. De werkgever heeft nooit afgelost of rente betaald op de geldlening en is in het jaar 2011 failliet verklaard. De dienstbetrekking van X is daardoor beëindigd. X heeft haar vordering uit de geldlening aangemeld bij de curator. In het jaar 2012 blijkt dat deze vordering niet zal worden voldaan. X geeft vervolgens in haar aangifte ib/pvv 2012 een negatief loon aan van € 38.000. De inspecteur accepteert deze aftrek niet. Rechtbank Gelderland verklaart het beroep van X ongegrond. X gaat in hoger beroep.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de inspecteur de aftrek terecht gecorrigeerd. X heeft in augustus 2008 de geldlening verstrekt en heeft toen een schuldvordering op de werkgever verkregen. Dit vermogensrecht heeft zich na verkrijging afgescheiden van de dienstbetrekking (box 1), zodat de waardeontwikkeling zich nadien manifesteert in de vermogenssfeer (box 3). Een in een later jaar ingetreden waardevermindering van de schuldvordering kan dan niet als negatief loon op het inkomen in mindering worden gebracht (vgl. HR 10 augustus 1998, nr. 31.659,V-N 1998/39.28; HR 10 januari 2014, nr. 12/04723,V-N 2014/7.10). Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 10
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Wet inkomstenbelasting 2001 3.80
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 28 juni