Mevrouw X is klinisch pedagoge en werkt 32 uur per week in het onderwijs. X is gehuwd met de heer B (zie 19/00135). Hij is een inmiddels gepensioneerde socioloog, die tot en met 2017 ook in het onderwijs werkt. X exploiteert vanaf 1995 een eenmanszaak, die vanaf 2009 alleen maar verliezen maakt. Per 1 januari 2012 gaan X en B een vof aan met hun dochter. De vof heeft tot doel de zakelijke dienstverlening voor persoonlijke ontwikkeling, de opvoedings- en onderwijspraktijk. In 2012 is de vof-omzet € 2957 en doen X en B van hun privérekening betalingen voor de vof van € 7740 en € 6418. De dochter doet in 2012 een privé-onttrekking van € 12.260. In geschil is of X haar verlies uit onderneming van € 6812 mag aftrekken. Volgens Rechtbank Gelderland is er geen bron van inkomen. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er geen objectieve voordeelsverwachting is voor de werkzaamheden van X. Het verlies is dus niet aftrekbaar. X maakt niet aannemelijk dat zij met de vof de activiteiten van haar eenmanszaak wilde uitbreiden. Dit geldt ook voor de jaren daarna, want afgezien van de door de dochter bij een derde verrichte redactiewerkzaamheden die niet aan de vof kunnen worden toegerekend, heeft de door haar ontwikkelde website ook niet geleid tot een hogere omzet. Bovendien heeft de dochter vanaf het najaar 2014 tot eind 2016 niet in Nederland verbleven. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.5
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 8 april