Belanghebbende, X, is eigenaar van een woonboot. De heffingsambtenaar van de gemeente Leiden legt aan X diverse aanslagen binnenhavengeld op vanwege het gebruik van het havengebied, bestaande uit het innemen van een ligplaats. X is het niet eens met deze aanslagen en betoogt onder meer dat de gemeente niet het beheer heeft van het gehele wateroppervlak waarin de woonboot ligt, zodat heffing van binnenhavengelden niet legitiem is. Het oordeel van het hof dat aannemelijk is dat de gemeente het beheer had over het water waarin de woonboot lag, is onbegrijpelijk volgens de Hoge Raad, gelet op hetgeen partijen in feitelijke aanleg hebben aangevoerd. In verband met de behandeling na verwijzing verdient opmerking dat de gemeente rechten mag heffen ter zake van het gebruik van gemeentebezittingen, ongeacht of die bezittingen bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn. Onderzocht moet worden of de heffingsambtenaar zich terecht op het standpunt stelt dat de gemeente eigenaar is van (de ondergrond van) het water waar de woonboot ligt.
Hof Amsterdam vermindert na verwijzing de aanslag binnenhavengeld. Het hof oordeelt dat de gemeente niet aannemelijk maakt dat zij (de ondergrond van) het water waarop de woonboot van X ligt, in beheer heeft. Vast staat dat de woonboot voor 13 meter is gelegen op (de ondergrond van het) water in eigendom van de gemeente en voor 5 meter is gelegen op (de ondergrond van het) water in eigendom van de provincie. Voor dat geval brengt een redelijke uitleg van de toepasselijke regelgeving mee dat de gemeente geen heffingsrecht toekomt voor het deel van de provincie. Het hof verlaagt daarom de aanslagen binnenhavengeld.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 26 juni