X geniet in de in geschil zijnde jaren loon uit dienstbetrekking en is als ondernemer bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. X verhuurt onroerende zaken. Een deel van de huurcontracten ontbreekt evenals vastleggingen van de huurinkomsten. X verschaft geen inzicht in zijn bankrekeningen en het betalingsverkeer bij X verloopt grotendeels contant. In geschil is of de inspecteur naar aanleiding van de door hem gemaakte kasopstelling terecht het belastbare inkomen uit werk en woning voor de jaren 2004 tot en met 2008 heeft verhoogd wegens een negatief netto privé, en of aan X voor het jaar 2007 terecht een vergrijpboete is opgelegd. X komt uiteindelijk in hoger beroep.
Hof Den Haag is van mening dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat X in de in geschil zijnde jaren aanzienlijke bedragen aan belastbare inkomsten niet in zijn aangiften voor de ib/pvv heeft verantwoord. Het hof beslist vervolgens dat X niet overtuigend heeft aangetoond dat de met omkering van de bewijslast vastgestelde (navorderings)aanslagen onjuist zijn. Volgens het hof heeft X echter meer in box 3 vallende inkomsten uit verhuur genoten dan waarvan de inspecteur is uitgegaan. Dit brengt met zich dat de door de inspecteur berekende negatieve uitkomsten van de kasopstelling dienen te worden gecorrigeerd. Het hof vermindert de belastbare inkomens van de in geschil zijnde jaren daarom met een in goede justitie bepaald bedrag van € 7500, voor elk jaar. De vergrijpboete opgelegd vanwege grove schuld voor het jaar 2007 wordt vernietigd omdat de inspecteur niet aantoont waarom X een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e