Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat tussen X en Nederland in 2016 een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. De inspecteur heeft X dan ook terecht aangemerkt als binnenlands belastingplichtige en het vermogen op naam van zijn Thaise zoon terecht aan X toegerekend.

Belanghebbende, X, en A hebben een zoon. De zoon is in 2010 geboren en woont samen met zijn moeder in Thailand. In 2016 verblijft X gedurende 226 dagen in Nederland en gedurende 140 dagen in Thailand en doet aangifte als buitenlands belastingplichtige. De inspecteur legt een IB-aanslag 2016 op aan X waarbij hij hem aanmerkt als binnenlands belastingplichtige. Hij corrigeert de aangifte vervolgens ook op een aantal punten. Hij neemt daarbij onder andere circa € 1,2 mln aan vermogen in aanmerking, waaronder bankrekeningen en een woning, die X op naam van zijn zoon heeft gezet.

Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat tussen X en Nederland in 2016 een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. De inspecteur heeft X dan ook terecht aangemerkt als binnenlands belastingplichtige. Vervolgens stelt het hof vast dat X geen inwoner van Thailand is, omdat hij daar minder dan 180 dagen verblijft. Ten aanzien van de vermogensbestanddelen die op naam van de zoon staan, geldt volgens het hof dat de inspecteur ze terecht aan X heeft toegerekend. X heeft namelijk het ouderlijk gezag over de zoon. Wel moet volgens het hof de helft van het op naam van de zoon staande vermogen aan de moeder worden toegerekend.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Wet inkomstenbelasting 2001 2.15

Algemene wet inzake rijksbelastingen 4

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting

Editie: 11 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

199

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen