A, de moeder van belanghebbende, X, is bestuurder van stichting B. Het doel van B is het bevorderen van onderwijs in moderne talen en interculturele uitwisseling. In de jaren 1994 - 2008 koopt B in totaal vier panden. A overlijdt op 16 oktober 2013. Bij het opleggen van de aanslag erfbelasting houdt de inspecteur rekening met het vermogen van B. Volgens de inspecteur moeten de bezittingen en schulden van B worden aangemerkt als bezittingen en schulden van A.
Hof Den Haag oordeelt dat het volledige vermogen van B als APV aan A moet worden toegerekend. Voor het vermogen geldt dat sprake is van een afzondering om niet dan wel onder maatschappelijk ongebruikelijke voorwaarden. Verder beoogde A met het afzonderen van vermogen in B meer dan bijkomstig een particulier belang. X is op grond van het testament benoemd tot de enig erfgenaam. Daarom moet aan X het door A in B ingebrachte vermogen worden toegerekend. Van belang is dat ook uit de correspondentie tussen X en zijn moeder blijkt dat het vermogen in B is bedoeld voor X. Verder is X ook steeds als bestuurder bij B betrokken geweest en sluiten de statuten niet uit dat een batig saldo bij vereffening overeenkomstig het doel van A wordt besteed. X maakt niet aannemelijk dat hij in feite nooit begunstigde kan zijn van het vermogen in B. De aanslag wordt nog wel verminderd met de ingeroepen legitieme portie van de halfzus van X.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.14a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 8 november