Belanghebbende, X, is gehuwd met de heer A. Bij uiterste wilsbeschikking roept A in 1978 stichting B in het leven. A benoemt B als enig erfgenaam en X krijgt bij legaat het vruchtgebruik van de echtelijke woning en het vruchtgebruik van de helft van de nalatenschap. A overlijdt in 1984. Het doel van B is om financiële steun te verlenen aan personen met de achternaam ‘A’. De inspecteur is van mening dat de uitkeringen die X van B ontvangt zijn aan te merken als belastbare periodieke uitkeringen.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de uitkeringen niet zijn aan te merken als belastbare periodieke uitkeringen omdat X geen juridisch afdwingbaar recht op periodieke uitkeringen heeft. De rechtbank wijst er daarbij op dat X niet is benoemd tot (enige) begunstigde of gerechtigde tot het vermogen van B. Ook is van belang dat iedereen die de naam ‘A’ draagt, of daarvan afstamt, in aanmerking komt voor geldelijke hulp en dat de rechthebbenden op de nalatenschap van X, bij haar overlijden, geen enkele aanspraak hebben op het vermogen van B. Niet van belang is dat feitelijk alleen nog maar uitkeringen aan X zijn gedaan. Wel stelt de rechtbank uiteindelijk vast dat het vermogen van B aan X moet worden toegerekend, omdat er sprake is van een APV.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.14a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 8 november