Rechtbank Den Haag oordeelt dat de geleverde diensten van de leveranciers niet zijn vrijgesteld op grond van art. 11 lid 1 onderdeel i sub 3 Wet OB 1968. X bv heeft in zoverre dan ook ten onrechte geen verlegde btw aangegeven.

Belanghebbende, X bv, is de vermogensbeheerder van A nv. A nv is een beleggingsmaatschappij waarin ex art. 11 lid 1 onderdeel i sub 3 Wet OB 1968 ter collectieve belegging een vermogen is bijeengebracht (icbe). X bv verricht hoofdzakelijk vrijgestelde diensten als bedoeld in die bepaling. Ten aanzien van de diensten die X bv van derden afneemt, constateert de inspecteur dat X bv de door twee leveranciers in rekening gebrachte btw ten onrechte volledig in aftrek heeft gebracht. Verder had X bv volgens de inspecteur, ten aanzien van de diensten die zij van buitenlandse dienstverleners heeft afgenomen, verleggings-btw op aangifte moeten voldoen. De inspecteur legt daarom btw-naheffingsaanslagen op aan X bv. X bv stelt dat de diensten die zij afneemt zijn vrijgesteld op grond van art. 11 lid 1 onderdeel i sub 3 Wet OB 1968.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de geleverde diensten van de leveranciers niet zijn vrijgesteld op grond van art. 11 lid 1 onderdeel i sub 3 Wet OB 1968. Uit de contracten met de leveranciers blijkt volgens de rechtbank dat de door hen verrichte diensten geen intrinsiek verband houden met de eigen activiteiten van X bv. Volgens de rechtbank is er namelijk sprake van management/directiewerkzaamheden en het verstrekken van algemene markt-, krediet- en risicoanalyses. X bv heeft in zoverre dan ook ten onrechte geen verlegde btw aangegeven. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 16 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen