Belanghebbende, X, koopt in 1963 een boerderij met woonhuis. Twee jaar later laat hij het woonhuis afbreken en op dezelfde plaats een nieuw, bijna identiek, woonhuis tegen de schuur aanbouwen. In 1971 start X naast zijn veehouderij met de exploitatie van een vakantieboerderij (groepsaccommodatie). X beëindigt in 1988 de veehouderij en zet de exploitatie van de vakantieboerderij voort. X etiketteert de boerderij met woonhuis sinds 1963 steeds als ondernemingsvermogen maar in zijn aangifte IB 2010 stelt hij dat het woonhuis vanaf de aankoop verplicht privévermogen is en daarom steeds onjuist is geëtiketteerd. Hij brengt het woonhuis tegen de kostprijs over naar zijn privévermogen. De inspecteur belast de stakingswinst van de boerderij met woonhuis. X gaat in beroep en stelt dat het woonhuis na de beëindiging van de veehouderij in 1988 verplicht privévermogen is, zodat bij de staking van de vakantieboerderij in 2010 niet behoeft te worden afgerekend over de stille reserves op het woonhuis.
Hof Arnhem-Leeuwarden bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat X het woonhuis sinds 1988 uitsluitend voor de voorziening in zijn woonbehoefte heeft gebruikt. Het woonhuis is ook dienstbaar aan de onderneming van X. De administratie van de vakantieboerderij wordt in het woonhuis gevoerd. Ook is het aannemelijk dat de op X en zijn echtgenote rustende verplichting om toezicht te houden vanuit het woonhuis wordt nagekomen. Ook de was van het door de gasten gebruikte linnengoed wordt in het woonhuis gedaan. Het hof oordeelt dat X in 1988 en daarna de grenzen der redelijkheid niet heeft overschreden met zijn keuze het woonhuis tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Lees ook het thema Vastgoedexploitatie in de inkomstenbelasting.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 7 september