Aan belanghebbende, X, zijn in het kader van het project bank zonder naam twee navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd met verhogingen. In geschil is of de Belastingdienst voldoende voortvarend heeft gehandeld bij de navorderingsaanslagen, die met toepassing van de verlengde navorderingstermijn zijn opgelegd.
Hof Amsterdam oordeelt in 92 hoger beroepszaken van de bank zonder naam dat de inspecteur niet voortvarend heeft gehandeld. De met toepassing van de verlengde navorderingstermijn opgelegde navorderingsaanslagen in deze zaken komen te vervallen. Het hof heeft zowel een uitspraak op een hoger beroep van belanghebbende als een uitspraak op een hoger beroep van de inspecteur gepubliceerd. De overige uitspraken zijn (nagenoeg) gelijk. Deze procedure betreft een voorbeeld van een hoger beroep van een belanghebbende. Doorslaggevend voor het oordeel van het hof is het feit dat de Belastingdienst te lang heeft gewacht met de keuze voor een projectmatige aanpak. Waar de fiscus al in het tweede kwartaal van 2005 (maar uiterlijk in november van dat jaar) in redelijkheid tot de keuze voor een landelijke aanpak had moeten komen, heeft de Belastingdienst pas in maart 2006 besloten tot een gecoördineerde aanpak en pas eind augustus 2006 een projectleider aangesteld. Dit is in strijd met de eis van voortvarendheid, aldus het hof.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16-4