De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet is gehouden om het aanslagbiljet en/of de afzonderlijke boetebeschikking in het geding te brengen als hij daarover niet meer beschikt en ook niet meer kan beschikken omdat dit stuk is verzonden of uitgereikt aan X bv.

X bv c.s. behoort samen met A bv en B bv tot een fiscale eenheid voor de BTW. X bv dient in juli en december 2016 haar aangiften VPB in over 2014 en 2015. Op die balansen staan BTW-schulden over 2014 en 2015 van in totaal € 216.921. In 2018 volgt naar aanleiding hiervan een boekenonderzoek. Kort daarop dient X bv alsnog suppletieaangiften BTW in. In deze procedure is in geschil de BTW-naheffing van € 235.458 en de 50%-vergrijpboete op grond van art. 67f AWR, wegens het opzettelijk of grofschuldig niet-tijdig voldoen van de verschuldigde BTW (zie voor de suppletieboete het arrest 20/04198). Hof Den Haag handhaaft de aanslag en de boete, maar matigt die laatste tot € 20.000 (circa 10%). In cassatie klaagt X bv dat de inspecteur ten onrechte geen aanslagbiljet of duplicaat van dat biljet in het geding heeft gebracht en over de boete.

De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet is gehouden om het aanslagbiljet en/of de afzonderlijke boetebeschikking in het geding te brengen als hij daarover niet meer beschikt en ook niet meer kan beschikken omdat dit stuk is verzonden of uitgereikt aan X bv. Alleen als de inspecteur wel over een kopie beschikt, behoort die tot de gedingstukken. De enkele omstandigheid dat een aanslagbiljet niet of niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, is geen grond voor het vernietigen van de aanslag en/of boete en geeft evenmin grond om aan te nemen dat die aanslag of boete van rechtswege nietig is. De vraag of X bv opzet of grove schuld kan worden verweten ter zake van het niet volledig betalen van de verschuldigde BTW, is door het hof ten onrechte niet beoordeeld naar de tijdstippen waarop zij voor elke maand uiterlijk de verschuldigde bedragen moest voldoen. Er is ook onvoldoende duidelijk gemaakt (i) op grond van welke feiten en omstandigheden is aangenomen dat aan de voor de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet respectievelijk grove schuld geldende eisen is voldaan, en (ii) of die feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. De enkele omstandigheid dat de ten onrechte niet betaalde BTW zowel absoluut als relatief omvangrijk is, kan niet de conclusie rechtvaardigen dat met (voorwaardelijke) opzet is gehandeld. Ook het aldus stelselmatig en langdurig te weinig op aangifte voldoen, brengt niet mee dat de fouten met (voorwaardelijk) opzet zijn gemaakt. De omstandigheid dat X bv volgens de inspecteur zich ervan bewust had moeten zijn dat haar betaling op aangifte onjuist was, brengt evenmin mee dat haar de voor opzet vereiste bewustheid met betrekking tot die onjuistheid kan worden verweten. Het beroep van X bv is gegrond. Hof Amsterdam moet na verwijzing dus slechts onderzoeken of X bv grove schuld kan worden verweten. De boete is meer dan € 1000, zodat het verwijzingshof – met inachtneming van de totale duur van de berechting – moet beoordelen of en, zo ja, in hoeverre de boete moet worden verminderd in verband met het overschrijden van de redelijke termijn in de cassatiefase.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f

Algemene wet bestuursrecht 8:42

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 3 april

42

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen