Dat de negatieve voorlopige aanslag IB/PVV in de invorderingssfeer wellicht is verrekend met onbekende toeslagschulden, maakt de verrekening ervan in de aanslagsfeer niet onjuist. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
X heeft voor 2018 een negatieve voorlopige aanslag IB/PVV gehad. Voor 2018 wordt naderhand een aanslag tot een te betalen bedrag opgelegd, waarbij de eerdere teruggaaf wordt opgeteld. De negatieve voorlopige aanslag is naderhand niet verminderd en staat definitief vast. De ontvanger verrekent de teruggaaf deels met een X onbekende toeslagschuld. X vindt dat de verrekening met de aanslag IB/PVV onjuist is.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2022/45.1.6) oordeelt dat de verrekening van de voorlopige teruggaaf met de aanslag IB/PVV 2018 correct is in het licht van art. 15 AWR. Deze teruggaaf is immers op een juiste wijze bekendgemaakt en naderhand niet verminderd. De eventuele manco’s in de verrekening van de teruggaaf door de ontvanger kunnen slechts aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd. Tegen de belastingrente zijn geen verdere grieven aangevoerd, waarmee deze rente eveneens terecht in de aanslag is begrepen. X gaat in cassatie, maar betaalt het griffierecht niet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 25 januari