HvJ EU oordeelt dat het in strijd is met het EU-recht dat België bij het vaststellen van de inkomsten uit niet-verhuurde onroerende zaken een verschil maakt tussen in België gelegen onroerende zaken en onroerende zaken die niet in België zijn gelegen. Door het progressievoorbehoud kan namelijk een hoger IB-tarief van toepassing zijn.

De heer Verest en mevrouw Gerards wonen in België en schaffen in 2004 een onroerende zaak in Frankrijk aan. Op grond van het tussen België en Frankrijk gesloten belastingverdrag zijn de inkomsten uit de niet-verhuurde onroerende zaak in Frankrijk belast. België houdt echter wel rekening met de inkomsten uit de onroerende zaak in Frankrijk voor de berekening van het belastingtarief dat op de in België belastbare inkomsten van toepassing is (progressievoorbehoud). Hierbij wordt uitgegaan van de huurwaarde van de onroerende zaak. Voor in België gelegen woningen wordt uitgegaan van het kadastraal inkomen. De huurwaarde is over het algemeen hoger dan het kadastraal inkomen. De Belgische rechter heeft een prejudiciële vraag in deze zaak gesteld. 

Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat het in strijd is met het EU-recht dat België bij het vaststellen van de inkomsten uit niet-verhuurde onroerende zaken een verschil maakt tussen in België gelegen onroerende zaken en onroerende zaken die niet in België zijn gelegen. Door het progressievoorbehoud kan dat namelijk tot gevolg hebben dat een hoger IB-tarief van toepassing is als een belastingplichtige een woning bezit die niet in België is gelegen.

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 12 september

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen