In 2013 overlijdt A, de broer van belanghebbende, X. B, de echtgenote van A, is de enige erfgename. A heeft een legaat van € 722.946 aan X toegekend. X is het niet eens met de aanslag erfbelasting. Volgens haar moet de SW 1956 buiten beschouwing blijven, en ontbeert de aanslag een wettelijke grondslag. X is namelijk van mening dat het verschil tussen de vrijstelling van erfbelasting voor een partner en die voor een zus in strijd is met het EVRM.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat er geen sprake is van gelijke gevallen bij B, als echtgenote, en X, als zus. De rechtbank wijst er hierbij op dat X zonder het testament geen enkele aanspraak op de nalatenschap had kunnen maken, aangezien A gehuwd was met B. B zou ook zonder het testament erfgename zijn geweest van A. Verder wijst de rechtbank er nog op dat X, als zus, in een heel andere verhouding tot A staat dan B, als echtgenote. Ook is er geen sprake van een individuele buitensporige last nu slechts € 276.530 aan erfbelasting is verschuldigd over een verkrijging van € 722.946. De aanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 8 februari