X heeft in de jaren 2013 tot en met 2015 uitkeringen ontvangen op grond van de Ziektewet (hierna: de ZW-uitkeringen), in het jaar 2015 tot een bedrag van € 18.487. In oktober 2015 trekt het UWV bij diverse besluiten de ZW-uitkeringen over de periode van 18 november 2013 tot en met 11 oktober 2015 in, waardoor X een totaalbedrag van € 40.909,88 moest terugbetalen. X heeft in 2015 niets terugbetaald. X klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting en stelt onder andere dat door de terugvordering van de ZW-uitkeringen deze schuld rentedragend is geworden in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001.
De Hoge Raad oordeelt dat op grond van art. 3.146 Wet IB 2001 (negatief) loon wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking is gesteld, rentedragend is geworden of vorderbaar en inbaar is geworden. De Hoge Raad herhaalt dat met ‘rentedragend geworden’ in deze bepaling niet wordt gedoeld op de situatie waarin wegens vertraging in de voldoening van een geldsom rente wordt verschuldigd. Een vordering wordt pas rentedragend wanneer deze liquide is en blijft uitstaan onder het genot van rente voor de gerechtigde tot die vordering. Het oordeel van het hof geeft dus niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep in cassatie is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.146