Mevrouw X stuurt in oktober/november 2009 een 'Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen' naar de inspecteur. X komt in december 2010 met de inspecteur overeen dat uit praktische overweging wordt volstaan met één IB-navorderingsaanslag in plaats van meerdere aanslagen vanaf 1997. De aanslag heeft als dagtekening 10 januari 2011. X stelt deze aanslag niet te hebben ontvangen en reageert pas als zij in november 2011 een betalingsherinnering krijgt. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur met de ambtsedige verklaring van de aanslagregelaar en een interne printscreen over de aanslag aannemelijk maakt dat deze op 10 januari 2011 is vastgesteld. Aangezien er geen concreet bewijs van verzending is, is deze niet aannemelijk gemaakt. De bezwaartermijn is pas gaan lopen na ontvangst van de betalingsherinnering. Het bezwaar van X is dus terecht ontvankelijk verklaard. De aanslag is gezien de dagtekening met redelijke voortvarendheid vastgesteld. X gaat in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat het tijdstip waarop de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen het moment is waarnaar beoordeeld dient te worden of de inspecteur gelet op de verlengde navorderingstermijn voldoende voortvarend te werk is gegaan. De enkele omstandigheid dat de bekendmaking van de aanslag enige tijd op zich heeft laten wachten, heeft niet tot gevolg dat de inspecteur niet met voldoende voortvarendheid heeft gehandeld. X had de inspecteur namelijk juist op het uitblijven van de aanslag opmerkzaam moeten maken. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16