Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het bezwaar tegen een rentevergoeding na een ambtshalve uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk is. De andere bezwaren zijn terecht door de inspecteur ontvankelijk verklaard, maar de rentevergoeding is te laag.
X importeert gebruikte auto’s en na de betreffende BPM-voldoeningen volgen na bezwaar diverse teruggaven met (belasting)rente. In geschil is de hoogte van deze AWR-rente. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde hierover eerder prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (zie V-N 2021/14.19 en V-N 2022/8.17).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het bezwaar tegen een rentevergoeding na een ambtshalve uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk is. Voor de rentevergoedingen na de andere uitspraken op bezwaar stelt de inspecteur ten onrechte dat die bezwaren als (onderdeel van de) beroepen doorgezonden hadden moeten worden naar de rechtbank. Die andere bezwaren zijn steeds terecht door de inspecteur ontvankelijk verklaard, maar de rentevergoeding is te laag. De DNB-rente is in de maand van voldoening namelijk structureel hoger (rond 5%) dan de AWR-rente (van maximaal 4%) die gold in de periode waarover de rente is berekend. De beroepen van X zijn gegrond. De redelijke termijn wordt met acht maanden verlengd vanwege de vertraging door het herhaald wraken, de coronapandemie en het niet-komen naar de nadere zitting terwijl X juist om die zitting had gevraagd. Gelet op het overschrijden met veertien maanden, krijgt X één immateriële schadevergoeding van € 1500.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30j
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30hb
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30ha
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 8 juni