Belanghebbende, X, verkoopt zijn aandelen in E bv op 26 augustus 1997. De overdrachtsprijs is gebaseerd op een earn-outregeling. Ter zake van de step-upprijs per 1 januari 1997 van het a.b.-pakket van X in E bv, sluit X een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur. De verkrijgingsprijs wordt hierbij vastgesteld op € 3.011.860. De inspecteur verlaagt de verkrijgingsprijs vervolgens via een herzieningsbeschikking, omdat hij er achter komt dat X niet alle relevante informatie heeft verstrekt. Na verwijzing door de Hoge Raad oordeelt Hof 's-Gravenhage uiteindelijk in 2006 dat de in eerste instantie vastgestelde verkrijgingsprijs juist is, en vernietigt hij de herzieningsbeschikking. De inspecteur belast vervolgens in 2002 een bedrag van € 866.398 als vervreemdingsvoordeel ter zake van de aandelen in E bv. X stelt dat de inspecteur is gebonden aan de vaststellingsovereenkomst. Rechtbank Haarlem oordeelt dat in de procedure over de herzieningsbeschikking is vastgesteld dat de inspecteur zich terecht op dwaling heeft beroepen en dus niet meer aan de vaststellingsovereenkomst is gebonden. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat, nu de vaststellingsovereenkomst niet alleen betrekking had op de verkrijgingsprijs maar ook op de fiscale afwikkeling in de latere jaren, de inspecteur ook daar niet meer aan is gebonden. Dat de herzieningsbeschikking uiteindelijk is vernietigd acht de rechtbank niet van belang, omdat die vernietiging niet was gebaseerd op de afspraken in de vaststellingsovereenkomst maar op de overweging dat de verkrijgingsprijs van de aandelen om een andere reden niet te hoog was. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof Amsterdam (MK III, 13 juni 2013, 12/00259, V-N Vandaag 2013/1513) is het met de rechtbank eens dat de inspecteur zich terecht op dwaling heeft beroepen, zodat hij niet meer is gebonden aan de vaststellingsovereenkomst. Vervolgens overweegt het hof dat de vaststellingsovereenkomst niet alleen betrekking heeft op de vaststelling van de step-upprijs per 1 januari 1997, maar ook op de fiscale afwikkeling in 1997 en latere jaren. De inspecteur is dan ook niet meer aan deze afspraken gebonden volgens het hof, zodat hij de IB-aanslag 2002 terecht heeft gecorrigeerd. De inspecteur heeft hierbij geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.12