De Hoge Raad oordeelt dat het hof kan volstaan met verwijzing naar de zaak van een mede-aandeelhouder. De door X aangevoerde nadere omstandigheden zijn dan namelijk niet van belang om vast te stellen of er sprake is van een nieuw feit.

Belanghebbende, X, houdt 6,6 % van de gewone aandelen (aandelen A) in Z bv. Het belang van X in het totaal geplaatste aandelenkapitaal van Z bv bedraagt 2,8 %. Begin 2000 maakt het Amerikaanse, aan de Nasdaq genoteerde, F Holding Corporation (F US) haar belangstelling voor Z bv bekend. Dit leidt er uiteindelijk toe dat X zijn belang in Z bv verkoopt aan F bv, een Nederlandse dochter van F US, en in ruil daarvoor aandelen en opties F US verkrijgt. In eerste instantie is in geschil of X een a.b. houdt in Z bv. De Hoge Raad oordeelt in 2011, in een zaak van een mede-aandeelhouder, dat sprake is van een a.b. in Z bv. Vervolgens is in geschil of er sprake is van een nieuw feit. Hof Amsterdam oordeelt dat er inderdaad sprake is van een nieuw feit. Het hof verwijst daarbij naar een uitspraak in de zaak van een mede-aandeelhouder.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof, om vast te stellen of er sprake is van een nieuw feit, kan volstaan met verwijzing naar de zaak van een mede-aandeelhouder. Volgens de Hoge Raad moet het oordeel van het hof namelijk zo worden gelezen dat de door X aangevoerde nadere omstandigheden niet van belang zijn. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 juni

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen