Belanghebbende, X, gaat in bezwaar tegen een aantal beslissingen van de inspecteur en stelt de inspecteur daarna in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK V, 27 juni 2017, 16/00748 t/m 16/00752, V-N Vandaag 2017/1827) wijst de grieven van X af. Het hof oordeelt dat de inspecteur het bezwaar van X tegen de aanslag IB/PVV 2009 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat X pas na de terugvordering van de WW-uitkering door het UWV reden zag om in bezwaar te gaan, is geen reden om de termijnoverschrijding te verschonen (vgl. HR 11 juni 2004, nr. 39.009, V-N 2004/30.4). Tegen de weigering van de inspecteur om de aanslag ambtshalve te verminderen, stond in dat tijdvak nog geen bezwaar open. Voor de jaren 2010 en 2011 was bezwaar wel mogelijk, maar heeft de inspecteur de bezwaren terecht afgewezen. Voor het jaar 2013 oordeelt het hof dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een bedrag naar het UWV heeft overgemaakt zodat hij geen negatief loon in aanmerking kan nemen in verband met een terugbetaling aan het UWV. Het hof oordeelt verder dat de inspecteur de brief van X van 9 september 2015 terecht als hoger beroepschrift heeft doorgestuurd, zodat X voor deze brief ten onrechte een ingebrekestelling heeft verstuurd. Het gelijk is aan de inspecteur, maar vanwege een aantal dictumtechnische foutjes van de rechtbank is het hoger beroep van X toch gegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 8 maart