De Hoge Raad verwijst in het kader van bewijs verzending/ontvangst van de herstelbrief.

De gemachtigde dient namens belanghebbende, X, op 14 augustus 2016 een pro forma bezwaarschrift in tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Dit doet hij via een webformulier van de gemeente voor algemene vragen. Volgens de heffingsambtenaar heeft hij daarna per brief van 10 november 2016 verzocht de gronden van het bezwaar aan te vullen. De gemachtigde betwist de ontvangst van deze brief. Op 2 januari 2017 stelt X de heffingsambtenaar in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. X stelt op 27 februari 2017 beroep in tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank is de beslistermijn, gelet op de brief van 10 november 2016, met vier weken opgeschort tot 8 januari 2017. De ingebrekestelling is prematuur. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. X komt in cassatie.

Volgens de Hoge Raad moet de heffingsambtenaar aannemelijk maken dat de herstelbrief van 10 november 2016 naar het juiste adres is verzonden. De heffingsambtenaar kan dat bewijs leveren door een administratie over te leggen waaruit blijkt dat en op welke datum het stuk is verzonden. Uit de uitspraak van het hof blijkt echter niet dat de verzending van de herstelbrief daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het oordeel van het hof is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Het cassatieberoep is gegrond. Verwijzing volgt naar Hof Amsterdam.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:12

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 juli

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen