Aan belanghebbende, de fiscale eenheid X1 bv en X2 bv (hierna X1 bv), is een btw-naheffngsaanslag opgelegd wegens betrokkenheid bij een grootschalige carrouselfraude. X2 bv is een officiële autodealer, doch fungeert vanaf 2009 ook als 'financier' van een tweedehands autohandelaar. De fraude heeft betrekking op uit Duitsland afkomstige auto's, die door X2 bv van deze handelaar werden gekocht. Onder meer de voorbelasting die X2 bv in dat kader heeft afgetrokken, is na een FIOD-onderzoek door middel van naheffing bij haar gecorrigeerd. Volgens Rechtbank Den Haag maakt de inspecteur aannemelijk dat de auto's nooit aan X bv zijn geleverd. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. X bv kan de voorbelasting niet aftrekken omdat het juist de bedoeling is geweest om geen auto's aan X2 bv te leveren. X1 bv stelt in cassatie onder meer dat de inspecteur ten onrechte niet de facturen heeft overgelegd die in een eerder stadium in de handelsketen zijn gebruikt. Uit deze facturen is namelijk op te maken of sprake is geweest van fraude. De Hoge Raad oordeelt dat op de inspecteur in beginsel de verplichting rust de facturen te overleggen, aangezien X1 bv gemotiveerd heeft gesteld dat deze van belang (kunnen) zijn voor de beslechting van het geschil. Het feit dat de facturen niet (rechtstreeks) op haar betrekking hebben, doet daaraan niet af. Evenmin is door het hof vastgesteld dat zich een uitzonderingssituatie voordoet (zie HR 14 november 2014, nr. 12/05832, V-N 2014/59.6 en HR 3 april 2015, nr. 14/04129, V-N 2015/18.8). Het oordeel van het hof geeft dus blijk van een onjuiste rechtsopvatting of behoefde nadere motivering. Het hof is bij zijn oordeel dat de auto's niet aan X2 bv zijn geleverd ten onrechte niet ingegaan op de stellingen dat (i) X2 bv het debiteurenrisico en het voorraadrisico met betrekking tot de auto's liep, (ii) X2 bv de auto's opnam in haar handelsvoorraad en deze moest financieren, (iii) de kentekens van de auto's soms op naam van X2 bv werden gezet, (iv) X2 bv regelmatig auto's van afnemers inruilde, (v) de door X2 bv gerealiseerde omzet bestond uit de marge tussen in- en verkoop van de auto's, en (vi) de afnemers zich ervan bewust waren dat zij de door hen afgenomen auto's kochten van X2 bv. Het beroep van X1 bv is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 37
Wet op de omzetbelasting 1968 3
Wet op de omzetbelasting 1968 15