Belanghebbende, mevrouw X, exploiteert in 2007 en 2008 een groothandel in vlees. X koopt grote partijen ossenhaas in bij B. De contactpersoon van B is een hoogbejaarde man die X alleen kent bij zijn voornaam. Er wordt altijd ergens op de openbare weg geleverd en contant betaald. De inspecteur stelt vast dat de facturen van B vals zijn en dat deze veel gelijkenis vertonen met de eigen facturen van X. In geschil zijn de IB-navorderingsaanslagen, in het bijzonder of de inkoopkosten van het vlees terecht met 50% zijn gecorrigeerd en of de boetes van 50% terecht zijn. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn de schattingen van de inspecteur redelijk ondanks de stelling van X dat bij vleestransacties meestal kleine winstmarges worden behaald. Aangezien omkering van de bewijslast is toegepast, worden de boetes met 5% gematigd. De redelijke termijn is voorts ruim overschreden, zodat de boetes verder worden gematigd met 15%. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X met haar eigen verklaringen en die van haar partner niet overtuigend aantoont dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. De schattingen van de inspecteur zijn voorts niet willekeurig. Niet meer in geschil is dat de boetes terecht zijn gematigd met 5% in verband met de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X zich voor het hof uitdrukkelijk en gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de door de rechtbank toegepaste matiging van 5% te gering is. Gelet daarop had het hof de stellingen van X over de hoogte van de boetes niet onbehandeld mogen laten. Het beroep van X is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16